Onlangs heeft de minister van Economische Zaken zijn Warmtevisie gepubliceerd. Als vertrekpunt daarvoor neemt de minister het grote beslag dat warmtevoorziening legt op ons energieverbruik; in 2012 was de warmtevraag goed voor een aandeel van 55% in het bruto finaal eindverbruik.
Verduurzaming van de warmtevoorziening is essentieel om een volledig duurzame energiehuishouding in 2050 te bereiken. Op weg naar 2050 staat Nederland voor de ambitieuze – in Europees verband afgesproken – bindende doelstellingen voor 2020 en 2030 op het gebied van energiebesparing en de productie van duurzame energie. Nederland zal nog flinke stappen moeten zetten om die doelstellingen te halen. De warmtesector biedt daarvoor kansen, bijvoorbeeld door duurzame warmteproductie en het nuttig aanwenden van restwarmte.
Evaluatie Warmtewet
Ook kondigt de minister in zijn Warmtevisie aan om nu te starten met de evaluatie van de Warmtewet in plaats van eind dit jaar, zoals gepland. Dat is een verstandig besluit, al was het maar, omdat de tijd begint te dringen voor het halen van de 20/20/20-doelstellingen. De evaluatie van de Warmtewet is een goede gelegenheid om te reflecteren op de economische ordening van de warmtesector. Van oudsher is stadverwarming het voornaamste instrument voor warmtevoorziening. De regulering van stadsverwarming vormde in feite ook het uitgangspunt voor de Warmtewet; die beoogt de balans te herstellen tussen de afhankelijke kleinverbruiker en de monopolistische warmteleverancier. Zo geldt op grond van de Warmtewet een generiek maximumtarief voor de levering van warmte aan kleinverbruikers. Voor de levering van warmte aan kleinverbruikers is ook een vergunning vereist. Daarbij neemt de Warmteregelgeving – anders dan de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 – tot uitgangspunt dat de warmteleverancier eveneens het warmtenet exploiteert.
Decentrale productie van duurzame en restwarmte
Voor het traditionele stadverwarmingsbedrijf zou de Warmtewet op zich best een passend kader kunnen bieden. Zo’n stadsverwarmingsbedrijf levert doorgaans inderdaad via zijn eigen warmtenet aan de eindverbruiker warmte, die het zelf opwekt of inkoopt bij een warmteproducent met een grote, centrale warmteproductie-installatie. Het stadswarmtenet en de warmtebron zijn zo prima op elkaar af te stemmen. Dat is vaak anders bij de productie van duurzame warmte en restwarmte, omdat die veelal decentraal geproduceerd worden. Zo is aardwarmte beschikbaar waar zich een aardwarmtebron bevindt en warmte uit een warmtekoudeopslagsysteem (WKO) waar een WKO geplaatst kan worden. Restwarmte is een bijproduct en komt logischerwijs beschikbaar op de plaats waar het productieproces, waarvan het een afgeleide is, georganiseerd is.
Gereguleerde derdentoegang
Om de inzet van deze decentraal opgewekte duurzame en restwarmte te vergroten, is essentieel dat die ook afgezet kan worden. Het warmtenet vormt daarbij een essentiële schakel tussen de producent, leverancier en eindverbruiker. De Warmtewet kent vooralsnog echter geen recht op toegang tot het warmtenet. De warmteproducent kan daarom nu nog lastig de toegang tot het lokale (stads)warmtenet afdwingen, zodat de producent zijn duurzame of restwarmte niet kwijt kan. De codificatie van een recht op derdentoegang tot het warmtenet tegen redelijke, transparante en non-discriminatoire voorwaarden en tarieven zou uitkomst kunnen bieden. Zolang er voldoende capaciteit is in het warmtenet weet de producent van duurzame of restwarmte daarmee dat hij die voor een redelijke prijs kwijt kan op het net. Derdentoegang draagt ook bij aan een optimale benutting van het warmtenet en dat is ook in het belang van de exploitant daarvan. Ook de minister onderkent het belang van derdentoegang – ofwel een ‘open net’ – in zijn Warmtevisie en hij kondigt aan te zullen onderzoeken of het nodig is daarvoor regels op te nemen in de Warmtewet. Dat lijkt mij inderdaad het onderzoeken waard. Gereguleerde derdentoegang zou leiden tot meer warmteaanbod en concurrentie op de markt voor warmteproductie en daarmee tot lagere warmtetarieven. Dat is gunstig voor de eindverbruikers.
Onderscheid warmteproductie, –levering en –transport
Goed denkbaar is ook het warmtenet open te stellen voor verschillende, naast elkaar opererende, leveranciers. Net als in de gas- en elektriciteitssectoren, zou in de warmtesector de productie, levering en het transport van warmte gescheiden kunnen worden. Dat zou betekenen dat niet alleen via gereguleerde derdentoegang meerdere producenten warmte op het warmtenet zouden kunnen invoeden, maar ook dat de eindverbruikers kunnen kiezen uit meerdere leveranciers. De warmtenetbeheerder, die net als gas- en elektriciteitsnetbeheerders verantwoordelijk is voor het transport van warmte en de aansluit op het warmtenet, behoudt in dit systeem een centrale rol.
Leveringszekerheid en impuls duurzame en restwarmteproductie
Meerdere warmteproducenten en –leveranciers op een net zou niet alleen leiden tot meer marktwerking, maar ook de leveringszekerheid vergroten. Hoewel de huidige Warmtewet er wel van uit gaat dat de warmteleverancier eveneens het net exploiteert, sluit die niet uit dat de exploitant van het warmtenet derden toegang daartoe verleent. Een recht op derdentoegang kent de Warmtewet echter niet. Volgens mij zou de codificatie van derdentoegang een impuls kunnen geven aan de productie van duurzame warmte en restwarmte, omdat die de afzet van warmte voor nieuwe initiatieven op dit vlak verzekert. Tot slot: ook voor de traditionele warmteleverancier zou derdentoegang kansen bieden. Die krijgt zo immers de keuze uit meerdere warmteproducenten en kan zo profiteren van de concurrentie tussen hen.
De warmtesector is in beweging! Hoe maakt u uw project tot een succes? En hoe gaat u om met de uitdagingen die dit met zich meebrengt? Tijdens het Nationaal Warmte Congres krijgt u, door middel van het uitwisselen van ervaringen, kennis en visies, concrete ideeën en handvatten om zelf aan de slag te gaan! Tijdens dit congres staan de strategische en operationele vraagstukken centraal om de mogelijkheden van warmte optimaal te benutten. Meer informatie vindt u op de website van het Nationaal Warmte Congres.
mogen burges dan zomers ook salderen met de warmte van hun eigen dak ?
Het is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat het NMDA-principe in de praktijd anders uitpakt. Afnemers van stadswarmte betalen bij een gemiddeld warmteverbruik van 52 GJ (omgerekend 1.600 m3 gas, het landelijk gemiddelde) ongeveer 800 euro per jaar meer dan wanneer ze gas zouden hebben gehad. Op veel plaatsen in Nederland worden ook sociale huurwoningen gebouwd zónder gasaansluiting maar met een stadsverwarming aansluiting. Dat betekend dat de maatschappij de kosten van de verduurzaming (er vanuit gaande dat stadsverwarming duurzamer is dan gas, wat ook niet in alle gevallen zo is) afwenteld op de groep mensen die dat het minste kunnen betalen. Ik hoop dat dit nu ook aangepakt gaat worden