Voor IB-ondernemers (eenmanszaak, vennootschap onder firma, maatschap) is de etikettering van vermogen soms een lastig punt. Zo zijn bepaalde vermogensbestanddelen dienstbaar aan zowel de onderneming als privé. Het is dan aan de belastingplichtige om hierin een keuze te maken (keuzevermogen). Daarnaast bestaat er ook vermogen dat enkel dienstbaar is aan privé of de onderneming. Dit moet verplicht aan dit onderdeel van het vermogen worden toegerekend. In een recente zaak voor het hof in Amsterdam ECLI:2014:6048 kwam de vraag aan de orde hoe om te gaan met effecten binnen de onderneming. Mogen deze tot het ondernemingsvermogen worden gerekend? Of zijn ze gezien hun aard niet dienstbaar aan de onderneming en moeten deze tot het privévermogen van de ondernemer worden geteld?
Beleggen liquiditeiten
Wat speelde er? In deze zaak gaat het om een juridisch adviseur die zich laat inhuren door verscheidene financiële instellingen en effectenbewaarbedrijven voor het verlenen van juridisch advies. Zijn diensten zijn blijkbaar erg gewild want de inkomsten overstijgen de uitgaven van de onderneming in ruime mate. Hierdoor blijft er binnen de onderneming een aanzienlijk overschot aan liquiditeiten achter. De ondernemer besluit deze, mogelijk met enkele tips van zijn opdrachtgevers, te gaan beleggen.
Onderdeel privévermogen
Dit leidt (in eerste instantie) tot weinig succes. Zowel in 2007 (5.976 euro) als in 2008 (53.646 euro) maakt de onderneming verlies op deze aandelenportefeuille. Omdat de portefeuille als ondernemingsvermogen is verantwoord leidt dit verlies tot een lagere belastbare winst uit onderneming. De inspecteur is het echter niet eens met deze gang van zaken. Hij stelt zich op het standpunt dat het beleggen niet plaatsvindt binnen de normale uitoefening van de onderneming. Er is volgens de fiscus daarnaast ook geen sprake van het beleggen van tijdelijke overtollige liquiditeiten. Zodoende moeten de aandelen volgens de Belastingdienst in beide jaren tot het privévermogen van de ondernemer worden gerekend. En dit betekent dat deze onder de heffing van box 3 vallen. In deze vermogensrendementsheffing wordt uitgegaan van een forfaitair rendement van 4%. Dit betekent dat het behaalde verlies niet ten laste van het belastbaar inkomen kan worden gebracht.
Buiten normale bedrijfsuitoefening
De ondernemer is het hiermee niet eens en stapt naar de rechter. Uiteindelijk met weinig succes. Zowel bij de rechtbank als later in hoger beroep bij het hof wordt de fiscus in het gelijk gesteld. De rechters zijn het met de Belastingdienst eens dat het beheren van een beleggingsportefeuille niet past binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening. De door de onderneming uitgevoerde juridische advisering staat hiervan te ver af. Het feit dat de opdrachtgevers van de onderneming wel actief zijn in deze branche doet daar volgens hen niets aan af.
Investeringsarm
Daarnaast kan de belastingplichtige de rechter er ook niet van overtuigen dat er in zijn geval sprake is van het beleggen van tijdelijke overtollige liquiditeiten. De reden hiervoor is dat zijn onderneming weinig tot geen investeringen vereist. Zodoende kan er geen sprake zijn van het tijdelijk parkeren van gelden met het oog op latere investeringen door de onderneming. Bovendien wordt er door de onderneming risicovol belegd waardoor het maar de vraag is of de gedane beleggingen uiteindelijk weer (met rendement) beschikbaar komen. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de beleggingsportefeuille inderdaad tot het privévermogen van de ondernemer dient te behoren. De vermogensmutatie hierop, in casu een verlies, heeft zodoende geen invloed op het belastbaar inkomen van de ondernemer.
Tijdelijke overschotten bepalen
Wat kunt u leren van deze uitspraak? Stel dat u beschikt over een aanzienlijke post liquide middelen of beleggingen binnen uw onderneming? Het is allereerst van belang vast te stellen welk deel hiervan binnen de normale bedrijfsuitoefening kan vallen. Bijvoorbeeld omdat uw onderneming investeert in andere ondernemingen of juist ten doel heeft vermogen te beleggen. Daarnaast kan er sprake zijn van een tijdelijk overschot dat door uw onderneming apart wordt gezet. Bijvoorbeeld voor latere investeringen of mindere tijden. Het is dan raadzaam vast te stellen voor welke investeringen u deze gelden apart zet. Bovendien is het goed te weten dat ingeval van beleggen enkel risicoarme beleggingen als zodanig kunnen worden aangemerkt. Belegt uw onderneming erg risicovol, bijvoorbeeld direct in aandelen, dan is het risico dat het geld niet terugkomt aanwezig en is het moeilijk aannemelijk te maken dat u dit tijdelijk apart heeft gehouden voor een toekomstige investering.
Niet over en weer
Ten slotte wil ik u nog even wijzen op een bepaling in de inkomstenbelasting. Sommige ondernemers denken slim te zijn en boeken op 31december hun spaartegoeden over van hun privévermogen naar hun zakelijke rekening. En vervolgens begin januari weer terug. Daarmee ontlopen zij de peildatum voor de vermogensrendementsheffing terwijl er maar over enkele dagen rente in aanmerking hoeft te worden genomen in de onderneming. Dit lijkt te mooi voor woorden en dat is het ook. In de belastingwetgeving is een anti-misbruikbepaling opgenomen die ervoor zorgt dat dit vermogen gewoon wordt belast met vermogensrendementsheffing. Dit is alleen anders wanneer u hiervoor zakelijke overwegingen heeft en het vermogen drie tot zes maanden binnen uw onderneming aanwezig was. Was het vermogen korter dan drie maanden in uw onderneming aanwezig dan wordt het ongeacht de reden belast in box 3. Was het vermogen langer dan zes maanden in uw onderneming dan geldt deze anti-misbruikbepaling niet en vindt er geen correctie plaats.
Auteur(s)
drs. W. van Kasteren, WVK Belastingadvies
Dit artikel is gepubliceerd in de nieuwsbrief Balans
Nieuwsbrief Balans
Elke twee weken een breed overzicht van de ontwikkelingen in de accountancy, de nieuwe regels voor jaarverslaggeving en de interpretatie daarvan.