Met ruim 40% van de directe werkgelegenheid is de toeristische sector een belangrijke economische pijler voor de gemeente Zandvoort. Een vrije horizonsbeleving wordt daarbij door veel badgasten als een belangrijk motief voor een bezoek aan de Nederlandse kust genoemd.
Zorgen
De mogelijke komst van grote windmolenparken binnen zichtafstand van die kust baart de lokale politiek dan ook grote zorgen. Zorgen die vragen om een actieve betrokkenheid van het lokale bestuur in het onderliggende besluitvormingsproces. Maar hoe logisch dat in de theorie ook lijkt, de praktijk blijkt een stuk weerbarstiger.
Weinig formele invloed
De lokale overheid heeft in dit belangrijke dossier relatief weinig formele invloed. Via de Rijksstructuurvisie en de Crisis- en Herstelwet is vooral het Rijk steeds aan zet, bijvoorbeeld bij het aanwijzen van de locaties van windparken op zee. Terwijl is gebleken dat het van essentieel belang is om de lokale overheid en belanghebbenden te betrekken bij die besluitvorming, omdat anders het draagvlak in gevaar komt.
Betrokkenheid van burgers
Juist in de lokale politiek wordt betrokkenheid van burgers bij planvorming goed zichtbaar. Door daadwerkelijke inspraak en invloed te hebben op Rijksbeleid, kan ook op lokaal niveau draagvlak voor wind op zee ontstaan. De vraag is of daarvan in de praktijk nu wel voldoende sprake is. Een ingewikkeld wetgevingsproces verspreid over meerdere jaren en allerlei ingewikkelde procedures met betrekking tot wind op zee die dwars door elkaar heenlopen, maken dat de burger het overzicht verliest. En dat daarmee essentieel draagvlak snel verdampt. Vertrouwen, ook in de overheid, komt immers te voet en gaat te paard.
Wat te doen dus? Eenvoudigere procedures en een betere samenwerking tussen Rijksoverheid, lokale overheden en marktpartijen. Dat zou de inzet van ons allemaal moeten zijn. Nu de praktijk nog.
Nationaal Windenergie Event
Wat zijn de uitdagingen en, wat zijn de kansen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de weerstand die aanwezig is omgezet wordt naar participatie? Inmiddels zijn er voor Wind op Land mooie lokale initiatieven waarbij burgers gezamenlijk met de stakeholders oplossingen creëren die voor iedereen waardevol zijn.
Maar ook bij Wind op Zee zoeken partners elkaar op om samen unieke projecten te creëren. Dit en meer komt uitgebreid aan bod tijdens het Nationaal Windenergie Event. Gerard Kuipers is een van de sprekers van het event.
Onderstaande tekst verscheen onlangs in de NRC,
Windmolens sparen geen brandstof, stop bouw ervan
Nederland krijgt vijf nieuwe windparken op zee, schreef deze krant onlangs. Maar dr. Kees Le Pair ziet niets in nog meer windmolens.
Indien theorie en echte metingen niet overeenstemmen, dan is de theorie fout
Voor het eerst in de geschiedenis geeft een regeringsinstantie – in Ierland – toe dat windmolens minder brandstof besparen dan volgens de rekenwijze van de EU.
Dat is voor ons niet alleen van belang omdat het Ierse elektriciteitssysteem lijkt op het onze, maar ook omdat het niet komt van onderling kibbelende onderzoekers.
Over die besparing is al jaren strijd tussen critici en door de windmolenlobby ingefluisterde regeringen. Die laatsten houden vol dat alle elektriciteit van de molens evenveel elektriciteit van kolen- en gascentrales vervangt en dus de brandstof die ze anders zouden hebben gebruikt, bespaart. Men noemt dat honderd procent nominale besparing.
Het Ierse SEAI (Sustainable Energy Authority of Ireland) meldde nu dat die besparing in werkelijkheid maar tachtig procent is. Dat komt doordat de gewone centrales minder efficiënt gaan produceren, omdat zij de variatie in de wind moeten opvangen. Ierland ligt qua windstroom op ons voor. Het land verkrijgt vijftien procent van zijn elektriciteit van windmolens.
Bij ons is dat zes procent. Wij mikken in 2023 op vijfentwintig procent.
Dr. F. Udo, een natuurkundige en oud-medewerker van CERN (nucleair onderzoek), rekende het Ierse rapport na. Hij ontdekte dat de Sustainable Energy Authority of Ireland de feiten niet verdoezelt, maar wel met een truc de zaken te rooskleurig voorstelt. Ze vergelijkt het brandstofverbruik met en zonder wind niet met dezelfde conventionele generatoren, maar verhoogt die door toevoeging van gasturbines met een laag rendement. Het is zelfs lager dan dat van steenkoolcentrales.
Bij een eerlijke vergelijking, daalt de besparing niet tot tachtig procent maar wordt het 71 procent. Dit komt overeen met wat uit gegevens van het Ierse netbedrijf EIRGRID is af te leiden. De Ieren zullen dus onderling wel op één lijn komen. Overigens brengt het echte brandstofverbruik van de Ierse centrales, zoals aan het licht gebracht door een Ierse ingenieur, de nominale besparing verder terug tot 54 procent.
De twee instanties berekenden namelijk het verbruik. Zij maten het niet. De berekening houdt geen rekening met verhoogde inefficiëntie tijdens het op- en afregelen. En ook niet met het verbruik van stationair draaiende eenheden zonder last.
Voor Nederland pakt het slechter uit. De Ieren beschikken over een buffer: elektriciteitsopslag in de vorm van waterkracht. Die neemt een deel van de bezwaren van variabele wind weg. In ons land is dat niet mogelijk.
Besparingsverliezen groeien sterker dan evenredig naarmate meer stroom van windmolens komt. Wanneer wij het Ierse verliespercentage, 46 procent, als uitgangspunt nemen,
zou alleen al een evenredige verslechtering, bij 25 procent windstroom, het verlies brengen op 76 procent. Dat is als gezegd nog niet onze verliesgrens, vanwege de ontbrekende waterkracht. Ook is in dat verlies niet de fossiele brandstof begrepen die nodig is om de molens te bouwen, ze te plaatsen en te bekabelen, en straks voor het onderhoud op zee.
Evenmin de energie die gemoeid is met de enorme uitbreiding van ons elektriciteitsnet vanwege de molens.
Er is weinig fantasie nodig voor de conclusie dat al die molens, die op onregelmatige tijden zoveel stroom gaan leveren, nauwelijks doen wat ze moeten doen: brandstof sparen en CO2-uitstoot verminderen.
Eind vorig jaar kwam minister Kamp (Economische Zaken, VVD) in de Kamer makkelijk weg toen hij een waarschuwing van critici naar de prullenmand verwees.
Hij gebruikte het curieuze argument dat gegevens uit de praktijk niet geschikt waren om de situatie in Nederland te beschrijven. Dat zou met modelberekeningen moeten. Die waren er genoeg (van de windmolenlobby). Daarmee negeerde hij drie eeuwen wetenschap: indien theorie en echte metingen niet overeenstemmen, is de theorie fout.
De vraag is wat er gaat gebeuren nu blijkt dat de overheid van één van de EU-leden zelf ontdekt dat de verwachtingen niet uitkomen. Gaat de regering zich daarin verdiepen of zal zij wachten tot men in Brussel wakker wordt?
Een bijkomstige bedenking is dat het zonder kolen, olie of gas niet mogelijk is molens te bouwen en te plaatsen. Hoe gaan we dat ‘duurzame’ systeem straks onderhouden en vernieuwen als die grondstof op is? Het is maar een kleine bedenking in vergelijking tot die van de gigantische bedragen die de stroomverbruikers extra moeten opbrengen om het windavontuur op te tuigen. Een avontuur dat nu al – er moeten nog vier keer zo veel molens komen – zoveel beroering verwekt, omwonenden en profiteurs tegen elkaar opzet en ons milieu en landschap beschadigt.
Het antwoord is duidelijk: stop met de molenbouw en overtuig samen met de Ieren de EU-partners dat de weg doodloopt. De brandstofbesparing van windmolens is een flop.
Dr. Kees le Pair is oud-lid Algemene Energieraad en voorm. dir. technologiestichting STW.